begin van de oorlog

LET OP: DE LINKS WERKEN NIET!!!Wenkbrauw ophalen

Aanloop naar de oorlog

In de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog onderging Nederland evenals andere landen de invloed van de mondiale recessie na de beurskrach van 1929. Minister-president Hendrikus Colijn voerde de politiek van de harde gulden. Deze leidde wel tot een harde valuta, vermeed de hyperinflatie zoals deze in Duitsland ontstond, maar veroorzaakte volgens sommige economen ook veel armoede. De Vereniging Nederlands Fabrikaat trachtte met de campagne Koopt Nederlandsche waar, dan helpen wij elkaar de economische neergang te keren. Mede door de armoede was ook in Nederland de opkomst van het nationaalsocialisme mogelijk. Anton Mussert richtte de N.S.B. op. Onder invloed van de economische malaise en de Gebroken geweer beweging werden budgettaire prioriteiten niet bij het toenmalige Ministerie van oorlog gelegd. Pas in 1939, toen de geallieerden Duitsland de oorlog verklaarden, mobiliseerde Nederland. Men trachtte nog op de valreep wapens te kopen in onder andere Zweden, Engeland en Zwitserland, maar al snel werden geen orders meer geaccepteerd. In de winter 1939-1940, met name in november 1939, ontstond een aantal keer een crisissfeer. Het Venlo-incident, en het uitlekken van de Duitse aanvalsplannen zorgden een aantal keer voor paniek, maar telkens dreef de bui over. De Nederlandse agenten in Berlijn hadden een paar keer gewaarschuwd, maar werden op het laatst niet meer geloofd. Dat gold ook toen op de avond van 9 mei 1940 de volgende boodschap werd doorgegeven: Morgenvroeg bij het krieken van de dag. Houdt stand!

Eerste slachtoffers

Op 8 september 1939 sneuvelen de eerste Nederlandse militairen, bij het zinken van de mijnenveger Willem van Ewijck, ter hoogte van de Noordvaarder bij West-Terschelling. Bij het tot stand brengen van een doorvaart in het Boomkensdiep, wordt het schip door een geactiveerde verspermijn midscheeps geraakt. De mijnenveger breekt in tweeën en zinkt onmiddellijk in 10 meter diep water. Daarbij verliezen 30 bemanningsleden het leven.[1]

De Duitse inval

Alhoewel Nederland bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in september 1939 zich opnieuw neutraal had verklaard, viel Duitsland op 10 mei 1940 Nederland (alsook België en Luxemburg) toch binnen.

Adolf Hitler liet op vrijdag 3 uur 55 Nederlandse tijd de invasie op Nederland inzetten. Het slecht bewapende Nederlandse leger werd snel door de Duitsers onder de voet gelopen (zie ook Duitse aanval op Nederland). Bij de Afsluitdijk, de Grebbeberg en de Moerdijkbrug bood het Nederlandse leger weerstand. Een Duitse luchtlanding bij Den Haag, bedoeld om het Nederlandse Koninklijk Huis en de regering gevangen te nemen, mislukte. De aanval op de regering was toevertrouwd aan de 22e Luchtlanding Infanteriedivisie. Hun belangrijkste taak was het veroveren van de vliegvelden rondom Den Haag, alvervolgens koningin Wilhelmina te gijzelen. Voor het verplaatsen van de uit 10 000 man bestaande divisie waren twee dagen uitgetrokken. Het Nederlandse leger sloeg tegen alle verwachtingen in de aanval af: 525 Duitse vliegtuigen werden neergehaald.

De Koningin en de ministers weken uit naar Londen (zie Londens kabinet, het ambt van staatssecretaris bestond destijds nog niet). Op 13 mei droeg minister Max Steenberghe uit naam van de koningin en het kabinet het regeringsgezag in Nederland over aan opperbevelhebber generaal Henri Winkelman en verzocht de secretarissen-generaal zich naar de aanwijzingen van Winkelman te gedragen.

Op 14 mei eisten de Duitsers de overgave van Rotterdam; de stad werd daarop overgegeven, maar werd toch gebombardeerd (zie bombardement op Rotterdam) met ca. 800 doden en 78 000 daklozen tot gevolg. Er werd van gezegd dat dit door een communicatieprobleem was veroorzaakt. Na dit bombardement besloot het Nederlandse leger te capituleren. Deze capitulatie vond plaats op de nacht van woensdag 15 mei in het dorpje Rijsoord (gemeente Ridderkerk, gelegen onder Rotterdam).[2] De capitulatie werd getekend door generaal Winkelman, in een school die was gevorderd door generaal Kurt Student en die in eerste instantie als diens hoofdkwartier had dienst gedaan (deze school is tegenwoordig een museum); de hierbij aanwezige hoogste officier van Duitse zijde was generaal Georg von Küchler. De capitulatie gold niet voor de provincie Zeeland, waar nog enkele dagen strijd werd geleverd totdat een bombardement op Middelburg ook de overgave van Zeeland forceerde.

De hoop was dat de Fransen en Engelsen snel Nederland weer zouden bevrijden maar na de evacuatie uit Duinkerken, waar de geallieerden maar ternauwernood aan omsingeling ontsnapten, volgde de capitulatie van Frankrijk. Het nieuwe bewind onder maarschalk Pétain (Vichy-regime) ging met de Duitsers samenwerken (collaboratie). Ook de regering van minister-president De Geer werd uitgenodigd terug te keren. De Geer wilde daaraan gehoor geven maar dat zinde koningin Wilhelmina allerminst. De Nederlandse marine en handelsvloot waren van groot belang voor de Engelsen en dan was er nog Nederlandsch-Indië met al zijn olie. Frankrijk moest later Indochina van de Duitsers aan Japan overdragen en Wilhelmina was bang dat hetzelfde met Nederlandsch-Indië zou gebeuren. Zij ontsloeg haar premier en stelde een andere aan (Pieter Sjoerds Gerbrandy) die wel door wilde vechten.

Tijdens de meidagen van 1940 vielen aan Nederlandse zijde 2200 slachtoffers en er waren ongeveer 7000 gewonden.[3]

De bezetting

Na de Nederlandse capitulatie en het vertrek van de laatste Franse troepen was heel Nederland bezet. Bij het vertrek had de Nederlandse regering zijn bevoegdheden aan generaal Henri Winkelman overgedragen.

De Duitsers stelden Duits bestuur in Nederland in, geleid door een rijkscommissaris (Reichskommissar), de Oostenrijker Arthur Seyss-Inquart; hij werd op 29 mei 1940 geïnstalleerd. De secretarissen-generaal bleven aan en werkten nu onder hem. Winkelman, aan wie ze formeel gehoorzaamheid verschuldigd waren, werd door de Duitsers verwijderd omdat hij zich onvoldoende coöperatief opstelde. Dit bestuur was derhalve geen militair bestuur maar een burgerlijk bestuur. Hitler had deze optie om ideologische redenen gekozen: Nederlanders waren een "verwant broedervolk" en moesten voor het nationaalsocialisme worden gewonnen.

Anton Mussert hoopte op bevoegdheden voor hem en zijn NSB, maar moest genoegen nemen met lagere posten. Seyss-Inquart hoopte de Nederlanders te winnen voor het nationaalsocialisme en het staats- en economisch bestel zo intact mogelijk in handen te krijgen. Hiertoe hanteerde hij de "fluwelen handschoen-aanpak". Hij besefte terdege dat de NSB veel te weinig draagvlak bezat en bovendien onvoldoende geschikte kandidaten voor hogere functies bood.

Na enkele dagen meldden zich al Duitse officieren bij Nederlandse scheepswerven, vliegtuigbouwers en andere industrie van belang. De Duitsers hadden schepen en vliegtuigen nodig, plus beton voor hun bunkers, textiel voor hun uniformen, etc. Dit bracht de directies in een dilemma: aanblijven of weigeren? Het eerste zou hen, als de geallieerden toch de oorlog zouden winnen, in de problemen brengen, het tweede betekende hoogstwaarschijnlijk dat Duitsers of NSB'ers hun bedrijven zouden overnemen. Uiteindelijk waren veel bedrijven de Duitsers toch ter wille, met name als het om zaken ging die slechts indirect voor oorlog konden dienen.

Veel bedrijven waren bovendien de Duitsers zelfs graag ter wille. Omdat Frankrijk en België de eerste dagen nog niet gepacificeerd waren, konden zij zo veel mogelijk winstgevende orders van de Duitsers in de wacht slepen. Ondanks negatieve effecten van de Engelse blokkade leek de bezetting mee te vallen. Bedrijven als Philips keerden recorddividenden uit.

Toen in 1941, '42 steeds duidelijker bleek dat de oorlog nog lang zou duren en dat een Duitse overwinning allerminst zeker was, veranderde dit beeld. De Jodenvervolging begon grimmiger te worden, en de Duitsers traden ook harder op tegen de bevolking, zoals bij de Februaristaking. De NSB wist bij de Duitsers een monopoliepositie in de wacht te slepen. Alle andere politieke partijen werden verboden, inclusief de Nederlandsche Unie en de fascistische rivalen van de NSB. De Duitsers begonnen nu ook steeds meer van de Nederlandse productie voor zichzelf op te eisen. Goederen werden steeds schaarser. Nog steeds maakten bedrijven winst, maar met het geld kon steeds minder worden gekocht. Via allerlei instrumenten zoals de wisselkoers trachtten de Duitsers nog meer uit Nederland te persen.

Ook op de kunsten en de universiteiten verstevigden de Duitsers hun greep. Kunstenaars moesten lid worden van een speciale bond, de 'Kulturkammer'. Studenten werden gedwongen loyaliteitsverklaringen te tekenen terwijl (studenten)verenigingen Joodse leden niet meer mochten toelaten. Veel corpora en andere studentenvereniging hieven zichzelf daarom op.

Toen bleek de bezetting toch helemaal niet mee te vallen. Naarmate de oorlog vorderde, werden de gebreken steeds nijpender. In de Hongerwinter (winter 1944-'45) kwamen uiteindelijk 20 000 personen door de honger om.

Jodenvervolging

Al snel na de invasie begon de Jodenvervolging. De Duitsers stelden een 'Joodsche Raad' in. Dat was voornamelijk een manier om de identificatie van Joden en deportaties efficiënt te organiseren. Een aantal aanzienlijke mensen werd bereid gevonden om deze 'Raad' te organiseren en Joden werd voorgehouden dat ze veilig waren, als ze zich kwamen registreren. Er waren weinigen die daar niet op ingingen, veelal omdat dat 'de Joodse gemeenschap in gevaar zou brengen'. Er was ook vanuit de Nederlandse bevolking in deze tijd weinig verzet en een eventuele overwinning van de geallieerden leek ver weg. Zodra de Duitsers genoeg informatie hadden viel het masker, werden alle beloftes gebroken en begonnen de deportaties. In 1942 werd nabij Westerbork een doorvoerkamp voor Joden ingericht; ook bij Vught en Amersfoort verschenen Duitse concentratiekampen. Uiteindelijk waren er 107 000 van de 140 000 Joden die in het vooroorlogse Nederland hadden gewoond, naar het oosten gedeporteerd. Hiervan zijn er ongeveer 101 800 vermoord of bezweken aan dwangarbeid in de concentratiekampen. Onder de slachtoffers was Anne Frank, die later beroemd werd vanwege het dagboek dat zij schreef, terwijl ze ondergedoken zat.

Uit protest tegen de deportaties hield de Nederlandse bevolking in 1941 de Februaristaking. Hoewel het niets uitrichtte, was dit toch een flinke streep door de rekening van Seyss-Inquart, omdat zijn opzet geweest was èn de Joden te deporteren èn de Nederlanders voor het nationaalsocialisme te winnen. Vanaf deze tijd hielden de nazi's op een fluwelen handschoen te gebruiken.

Onderdrukking en verzet

1rightarrow.png Zie Nederlands verzet in de Tweede Wereldoorlog voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

De eerste verzetsgroepen worden al op 15 mei 1940 opgericht. De communistische partij CPN besluit op die dag om ondergronds te gaan en een verzetsorganisatie van 2000 personen op te bouwen, een omvang die door andere verzetsgroepen pas na Dolle Dinsdag in het najaar 1944 bereikt wordt. De communisten komen op voor de rechten van de joden, de onafhankelijkheid van Nederland en herstel van de democratie; tegelijkertijd richten ze zich tegen Engeland en het koningshuis. Uiteindelijk zullen ongeveer 25000 personen aan het communistische verzet deelnemen; ongeveer 2000 komen er door fusillering of gruwelijke omstandigheden in concentratiekampen om het leven. Het communistisch verzet treedt in augustus 1940 met acties naar buiten. In oktober 1940 komt lokaal het verzetsblad De Vonk uit en in november landelijk het verzetsblad De Waarheid.

De eerste verzetsdaad wordt al op 15 mei 1940 door de eenling Bernardus IJzerdraat verricht: hij verspreidt in Rotterdam pamfletten waarin hij de bevolking tot verzet oproept. IJzerdraat zelf begint dan met het opbouwen van de verzetsgroep De Geuzen. Het eerste verzetsblad dat uitkomt, is Vrij Nederland in augustus 1940.

Vermoedelijk is de eerste persoon die na de Nederlandse capitulatie door de Duitsers werd vermoord de Haagse communist Pieter Philipus van den Berg. Hij werd op 13 augustus 1940 gearresteerd en op 28 augustus 1940 vanaf de eerste verdieping van de trap in het Oranjehotel gegooid.

Er werd Arbeitseinsatz ingesteld, waarbij iedere man tussen 18 en 45 verplicht werd in de Duitse fabrieken te gaan werken (die iedere nacht gebombardeerd werden). De mannen die dit niet wilden, moesten onderduiken. Er werd ook zo veel mogelijk voedsel en andere goederen uit Nederland weggesleept zodat de rantsoenering, (de bonkaart) een middel werd om de bevolking in bedwang te houden. Wie iets verkeerd deed, zoals onderduiken, kreeg op die manier automatisch niets te eten. Joden als onderduikers hebben was extra gevaarlijk. Er stond de doodstraf op. Een derde van de mensen die dat geprobeerd hebben, hebben de oorlog niet overleefd.

De Atlantikwall, een gigantische kustverdedigingslinie die het Duitse oppercommando langs de hele Europese kust liet aanleggen, van Zuid-Frankrijk tot Denemarken, werd ook in Nederland aangelegd. Sommige woonplaatsen, zoals Scheveningen, werden hiervoor ontruimd. In Den Haag werden 3200 woningen afgebroken en 2594 ontmanteld. 20 000 huizen werden ontruimd, 65 000 mensen moesten verhuizen.

De censuur zorgde dat radio en kranten alleen het door de Duitsers goedgekeurde nieuws mochten brengen. Uiteraard was dit alleen voor de Duitsers positief nieuws. Deze nieuwsberichten konden niet helemaal het ongunstige verloop van de oorlog verbergen, immers de Duitse 'overwinningen' in Rusland kwamen steeds dichter bij Duitsland te liggen. Naar Radio Oranje, Nederlandstalige uitzendingen uit Londen, mocht niet geluisterd worden.

Deze onderdrukkingsmaatregelen stimuleerden het verzet. Illegale kranten met nieuws van Radio Oranje werden verspreid. Knokploegen pleegden overvallen om bonkaarten in handen te krijgen, om hiermee onderduikers van voedsel te voorzien.

Na een aanslag bij Putten op een Duitse officier werd de hele mannelijke bevolking van deze plaats zonder proces afgevoerd naar Duitsland.

Weinig Nederlanders verzetten zich actief of passief tegen de Duitse bezetting. De genoemde NSB collaboreerde actief met de Duitse bezetters. Ook waren er Nederlanders die zich vrijwillig meldden voor deelname aan het Duitse leger en voor de SS. Recent historisch onderzoek toont aan dat ca. 25 000 Nederlanders zijn toegetreden tot de SS.

Het laatste jaar

Na de landing in Normandië in juni 1944, rukten de geallieerden snel op in de richting van Nederland, en werd een groot deel van Zuid-Nederland bevrijd. In september 1944 werd via de "operatie Market Garden" getracht bruggen over de grote rivieren te veroveren; in Arnhem mislukte dit echter. De dinsdag van 5 september staat bekend als Dolle Dinsdag: De Nederlanders, gelovend dat de bevrijding op handen was, begonnen feest te vieren. Het deel van Nederland boven de grote rivieren moest echter nog tot het volgende jaar wachten.

Intussen verhardde ook de repressie van de Duitsers; de Deppner-executies zijn hier een voorbeeld van, waarbij 450 verzetsstrijders het leven verloren.

Kaart van slag om de Schelde

Ook op Walcheren heersten de Duitsers eerst nog. Van hieruit beheersten zij de toegangsweg tot de havenstad Antwerpen. En het geallieerde leger had een grote aanvoerhaven nodig: de havens in Normandië waren te beperkt en te ver. Maar de sterke Duitse verdediging maakte een landing hier een hachelijke zaak. Daarom bombardeerden de geallieerden op 3 oktober de dijken van Walcheren bij Westkapelle en zetten zo Walcheren onder water. Doel was om zo de Duitse verdediging te ontregelen ter voorbereiding op een amfibische aanval. Ondanks waarschuwingen aan de bevolking met pamfletten, vonden 180 inwoners van Westkapelle de dood. Op 8 november was Walcheren vrij. Zie ook Strijd om Walcheren.

De Nederlandse regering had in 1940 geen gebruik willen maken van de aloude Hollandse Waterlinie. Het was nog steeds mogelijk Holland tot een eiland te maken, maar dit eiland bevatte nu de Randstad. Er waren te veel mensen om in leven te houden. Hitler echter gaf het bevel dat de Festung Holland tot iedere prijs gehouden moest worden. De winter van 1944 op 1945 was bovendien erg streng, en dit leidde tot hongertochten en mensen die stierven van honger, uitputting, kou of ziektes. Deze winter werd bekend als de Hongerwinter.


In het voorjaar van 1945 werd de geallieerde opmars hervat. De Rijn werd overgestoken en de linkervleugel van de geallieerden bevrijdde Oost-Nederland. De stad Groningen werd met vuur verdedigd door een harde kern van Nederlandse en Duitse SS'ers, en was pas na drie dagen strijd bevrijd. Verder naar het zuiden bereikten de geallieerden de rand van de Veluwe. Een van de laatste gevechtshandelingen vond plaats in Delfzijl. In de periode 23 april - 2 mei 1945 vonden er felle gevechten plaats rondom de Noordelijke havenstad tussen het "5th Canadian Armoured Division [1]" en het Duitse leger.

Op het eiland Texel maakten 800 Georgiërs deel uit van het Duitse leger, deels vrijwillig, deels min of meer gedwongen. Op 5 april 1945 kwamen zij tegen de Duitsers in opstand. Deze opstand van de Georgiërs werd door het Duitse leger na vijf weken strijd neergeslagen. Er kwamen 565 Georgiërs, 120 Texelaars en 800 Duitsers bij om. De Duitsers waren op Texel aan de macht tot 20 mei, toen Canadese militairen op het eiland aankwamen. De 228 overlevende Georgiërs werden na de oorlog uitgeleverd aan de Sovjet-Unie.

Op 13 maart 1945 keerde Koningin Wilhelmina terug uit ballingschap; zij betrad de Nederlandse bodem in Eede en verbleef tijdelijk in Cadzand.

Op 4 mei 1945 capituleerde de Duitse admiraal Von Friedeburg te Lüneburg namens de Duitse troepen in Noordwest-Duitsland, Nederland, Sleeswijk-Holstein en Denemarken voor de Britse veldmaarschalk Montgomery. Op de dag dat die capitulatie inging, 5 mei, ontbood de Canadese generaal Charles Foulkes de Duitse opperbevelhebber Johannes Blaskowitz naar Hotel De Wereld in Wageningen om daar in het bijzijn van Prins Bernhard (commandant van de Binnenlandse Strijdkrachten) de uitwerking van de capitulatie van de Duitse troepen in Nederland te bespreken. Blaskowitz vroeg 24 uur bedenktijd. Een dag later (dus op 6 mei 1945) werden de uitgewerkte voorwaarden van de capitulatie getekend in een boerderij te Nude, even buiten Wageningen.[4] Het veroveren van Vesting Holland was niet meer nodig. Later zou het beeld ontstaan dat de bespreking in Hotel de Wereld op 5 mei de gebeurtenis was geweest waarbij de Duitsers hadden gecapituleerd.